(voor Gwenllian Spink)
vertaald door Margriet Boleij
met Mary Burdett-Jones
Na de beklimming van een rotskam,
die met een dunne laag aarde bedekt was,
reed ik langs Pantrhydyrebolion, Blaenmelindwr
en Syfydrin, achtergelaten meren na het
wegebben van een verloren industrie.
Dan zie ik onder de schuimkop van gegolfd land
een gebroken mast,
de touwen nog strak vast –
een scheepswrak op Pumlumon?
of de snaren van een eolische harp,
om een onwillige wind tot zingen te verleiden,
een stille getuige van de milde zomer?
of een in drie stukken gebroken elektriciteitsmast,
aan elkaar gesoldeerde stalen ribben
en een web dat niet is aangesloten op de wereld?
of de overblijfselen van een lang huis,
nok, balken en vlechtwerk,
waar de liederen worden gezongen voor de heer van het veen?
of een reus die voorover buigt
om zijn veter te strikken
als hij naar boven loopt?
of een kortstondige megaliet,
een deur naar een antieke wereld
van reuzen en zonnerituelen?
Is het een kunstwerk, moet het toegelicht worden?
Hoor ik stemmen in een nog niet verdwenen taal,
galeriebezoekers die de lezing van deze dag lezen?
Kan het een magneetsteen zijn
voor de reizigers van de toekomst?
‘Cerflun a leolwyd dros dro’ © copyright Mary Burdett-Jones 2023
© copyright van de vertaling Margriet Boleij 2023